Christus op de koude steen

“Hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen.” (Jesaja 53: 2-4 NBG 1951)

Een tijdje terug zag ik het beeld ‘Christus op de koude steen’ in het museum Catharijneconvent in Utrecht. Ik liep er al meteen bij binnenkomst tegenaan. En vanaf dat ik het heb gezien kan ik het niet meer vergeten. Het beeld stelt Christus voor, vlak voor de kruisiging. Hij zit volledig naakt op een rotsblok. Zijn linkerhand in zijn schoot, zijn bedroefde gezicht steunend op zijn rechterhand. Hij heeft een korte baard en lang haar en op zijn hoofd de resten van een doornenkroon.

De scene is niet direct te herleiden tot een passage uit het evangelie. ‘Christus op de koude steen’ gaat terug op een boek over Jezus uit de veertiende-eeuw. Ludolf van Sachsen schrijft daarin: ‘O lieve heere, hoe jammerlyck sadt gy opten kouden steen, beevender van grote koude ende pynen.’ Dit beeld werd rond 1510 gemaakt.

Ik las online wat deze 'Christus op de koude steen' losmaakt bij mensen. Iemand schreef: “Ik zag hem. Ik voelde hem. De kwetsbare aanblik van deze geknakte, naakte man. Er is niets goddelijks aan. Gebroken. Zo bezorgd over wat gaat komen. Ik vond hem zo alleen daar zitten. Eenzaam. Ik heb gehuild bij dat beeld. De kou die het beeld uitstraalde voelde ik misschien wel in mijn hart denk ik. Ik weet ook nog hoe het voelde: het beeld was koud en redelijk glad. Zijn hoofd rust op zijn hand. Zijn hoofd met die doornenkroon. Waarom gooide hij dat ding niet af? Hij zat daar maar. Stuk. Te wachten op wat komen ging. Geen comfort, maar een koude steen. De aarde gaf geen warmte af aan hem. Zoek het maar uit jij… dus daar zit hij: moed te vatten voor wat komen ging. Moederziel alleen. Om diezelfde aarde te redden die hem alleen maar kou, hardheid en eenzaamheid geeft op dat moment. Ik voelde hem echt. Ik was ook stuk toen. En eenzaam. Ik worstelde met mezelf. Ik had mezelf opgebrand met mijn drang om altijd maar meer bij te moeten dragen dan ik te geven had. En dit beeld ging echt door merg en been. Het was misschien wel een beetje herkenning. De kwetsbare. Bang, alleen, vol zorgen, afwezig, niet opgewassen tegen wat gaat komen, verlaten, gebroken, beschadigd. Geen Messias die zonder aarzeling op het kruis afloopt: maar een gebroken man die zijn missie niet ontwijkt, maar broos en bang is. Eenzaam. Geen goddelijke superioriteit straalt hij uit, maar een geknakte ziel. ‘Hoe dan Heer?’ En dat herken ik. En dat raakt me. Jezus ging niet triomferend aan het kruis. Hij ging gebroken aan het kruis. En dat brengt Hem heel dichtbij.”

Twee apecten van dit beeld blijven bij mij resoneren. De intense verlatenheid van Jezus en het feit dat hij volhardt, blijft zitten en niet opstaat en wegloopt. Jezus eenzaamheid én trouw kom ik nergens zo sterk tegen als in de boeken van de Japanse schrijver Shusako Endo. Ik blijf in gedachten een poosje zitten bij deze ‘Christus op de koude steen’ en pak er twee van Endo’s boeken bij.

In ‘Jezus, het verhaal van een leven’ ontmoet ik Jezus als iemand die in toenemende mate eenzaam wordt. Een man die ervoor leeft Gods liefde zichtbaar te maken en zo diep geraakt wordt door de lijdende mens. Hij leeft permanent met een gebroken hart.Er ligt vaak een pijnlijke trek over zijn gezicht. Hij is niet de revolutionair waar men op hoopt en in de kern ook niet de wonderdoener die alle lijden komt opheffen. Jezus wil trouw zijn en nabij voor mensen die door anderen buitengesloten worden: armen, zieken, weduwen, tollenaars. Jezus biedt vooral troost hoop op een betere wereld. Hij wil onze eeuwige trouwe metgezel zijn.

Als Jezus heel bewust niet de weg gaat van opstand en revolutie maar het pad van de liefde bekoelt bij velen het enthousiasme. Bij Endo sissen overal waar hij komt steeds meer mensen hem toe: slappeling, angthaas! Johannes 6 is een belangrijk kantelpunt:Vanaf toen trokken velen van zijn discipelen zich terug en gingen niet meer met hem mee.” (6,66) Endo laat Jezus al tijdens zijn leven regelmatig psalm 22 bidden: “Mijn God, mijn God waarom hebt gij mij verlaten.” Hij wordt meer en meer de eenzaamheid in persoon.

Als de wonderen en de opstand tegen de Romeinen uitblijven en Jezus in zijn laatste week de autoriteiten provoceert door met Pesach naar Jeruzalem te gaan, voelen de mensen zich verraden en is de betovering verbroken. Zelfs zijn meest nabije leerlingen gaan er allemaal vandoor als hij gearresteerd wordt. Omdat na Jezus arrestatie zijn leerlingen in de stad en zelfs in de buurt van zijn executie kunnen blijven doet Endo de suggestie dat zijn leerlingen het wellicht gezamenlijk op een akkoordje hebben gegooid met de Hogepriester en Jezus voor de bus gooien. Zijn leven voor hun vrijheid. Het kruiswoord: “Vader vergeef het hen want zij weten niet wat zij doen” omvat niet alleen de Romeinen die hem kruisigen maar juist ook zijn leerlingen die hem en bloc in de steek lieten.

Endo zoekt in zijn boek naar wat het geheim is van Jezus. Hoe kan deze missie, die eindigt in een vernederende kruisdood, toch zoveel impact hebben gekregen? Wat kan er gebeurd zijn met deze leerlingen dat zij zich ontwikkelden van afvalligen naar apostelen? Op welke manier is deze sjofele rabbi uit Nazareth alsnog de eeuwige metgezel geworden juist van gebroken mensen?

In verschillende romans van Endo komen personages voor die in hun karakter Christusfiguren zijn. Ik pak er zijn roman ‘Diepe rivier’ bij, dat hier een prachtig voorbeeld van is. De hoofdpersoon Otsu is een onaantrekkelijke eenzame student christelijke filosofie. Een medestudente gaat de weddenschap aan om deze Otsu met drank en seks te verleiden om hem zo zijn geloof te laten afzweren. Nadat ze in haar opzet geslaagd lijkt vernedert ze hem en dumpt ze hem als oud vuil.

Later blijkt dat hij alsnog is gaan studeren aan een priesteropleiding in Lyon waar ze hem opzoekt. Een miserabele gestalte gehuld in een haveloze vlekkerige zwarte monnikspij: “zoals altijd zag hij eruit als een straathond die net uit de sloot is gekropen.” Als ze hem vindt vertelt hij haar hoe hij na zijn afvalligheid een stem hoorde die zei: “Kom tot mij. Kom. Ik ben ook afgewezen, net als jij dus ik zal je nooit afwijzen. Toen heb ik geantwoord: ik kom.” Otsu merkt op: “God kan als een tovenaar uit welke situatie ook het grootste voordeel trekken, zelfs uit onze zwakheden en zonden. Hij zet een zielig musje in een oude doos en opent hem met een zwierig gebaar. De mus in de doos verandert in een zuiver witte duif die eruit komt vliegen. Ik ben veranderd door de toverkunsten van God.”

In het slot van het boek blijkt Otsu de priesteropleiding te hebben verlaten en treffen we hem aan in India. In een smerig Hindoe-jasje, een versleten spijkerbroek en een pokdalige huid van een besmettelijke uitslag. Hij blijkt opgenomen te zijn door een Hindoe-ashram en draagt dagelijkse lijken van overleden paria’s naar de Hindoe-crematieplaats aan de rivier de Ganges. “Ik word vaak voor een paria aangezien. Zoals ik er nu uitzie mag ik lijken wegbrengen.” Otsu heeft het hart van een priester behouden. Als hij met het lichaam van een net gestorven oude vrouw op zijn rug door de stad loopt bid hij: “o Heer, U hebt de smart van de hele mensheid op uw schouders gedragen en de heuvel Golgotha beklommen. Die daad doe ik nu na.” Als hij een lijk afdraagt bidt hij: “Deze persoon geef ik over in Uw handen. Aanvaard hem en sluit hem in Uw armen alstublieft.” Over de rivier mijmert hij: “Elke keer wanneer ik naar de Ganges kijk denk ik aan mijn God. De Ganges slokt de as op van al die mensen terwijl hij voort stroomt en wijst niemand af. (..) De rivier van de liefde die mijn God is stroomt voorbij en aanvaardt alles, wijst de lelijkste noch de vuilste mens af.”

Aan het eind van het boek sterft hij zelf omdat hij zich in een gevecht stort dat ontstaat nadat een buitenlandse fotograaf foto’s maakt van de lijkenverbrandingen langs de Ganges. Het maken van foto’s is op die heilige plek ten strengste verboden. Otsu voorkomt dat een woedende menigte de fotograaf lyncht. Daarmee maakt hij een onuitwisbare indruk op het reisgezelschap rondom de fotograaf.

Op de vraag wat hem in dit alles drijft geeft Otsu, mompelend en verlegen naar de grond kijkend, het volgende antwoord: “Toen Jezus gedood werd begrepen de discipelen die overbleven eindelijk zijn liefde en wat die inhield. Elk van hen was in leven gebleven door hem te verlaten en weg te vluchten. Hij bleef van hen houden al hadden ze hem verraden. Het gevolg was dat hij in hun schuldige hart stond gegrift en dat ze hem nooit konden vergeten. De discipelen vertrokken naar verre landen om zijn levensverhaal aan anderen door te geven. (..) Hij leeft voort, zelfs in een man als ik.”

Door het boek heen rijgt Endo steeds de woorden uit Jesaja 53. Woorden die slaan op zowel Otsu als op de “schrille man aan het kruis met zijn uitgestrekte armen” die hem steeds weer terugwint. “Hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd. Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht. Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen.”

Deze Otsu ervaart én belichaamt iets van de twee aspecten van Christus op de koude steen, zijn eenzaamheid en zijn trouw. Otsu is net als de Jezus van Endo iemand zonder aanzien, in eigen ogen mislukt. Lelijk, onaangepast, laf en bang. In zijn onbeholpenheid heeft hij iets van een clown. Maar hij beschikt over een groot inlevingsvermogen en niet aflatende trouw. Hij zit naast mensen die het moeilijk hebben en laat zich niet uit het veld slaan door afwijzing, spot of bedreiging. Daarmee maakt hij een onvergetelijke indruk, zowel op de dader van wie hij het slachtoffer is als op de omstanders.

Het beeld dat Endo van Otsu schetst doet denken aan een verwaarloosde, lelijke straathond, die achter je aan blijft lopen, ook al heb je hem getrapt en geslagen. Endo gebruikt het beeld van zo’n hondstrouwe hond in meerdere verhalen ook als een metafoor voor Jezus. In zijn roman De samoerai schrijft hij: “Volgens mij leeft er ergens in het hart van de mensen een verlangen naar iemand die je hele leven bij je blijft, iemand die je nooit verraadt, nooit in de steek laat – al is die iemand maar een schurftige hond. Die iemand werd ter wille van de mensheid zo’n rampzalige hond”

De Jezus van Endo wordt zelf buitengesloten en verlaten, maar vergeeft en luistert en troost. Hij is echt een ‘wounded healer’, een gewonde genezer. Wat hem typeert is zijn medelijden. Hij neemt het lijden van anderen niet over, heft het ook niet op, maar wordt een van ons en daalt in dat lijden af tot op de bodem, is daar zelf in aanwezig en houdt het daar met het lijden met het slachtoffer uit. Zo verlicht Hij de schaamte, het isolement en de verlegenheid die met lijden gepaard gaan en mensen kunnen neerdrukken en mismoedigen. Van Endo leer ik waarom Jezus met recht de ‘man van smarten’ kan worden genoemd. Dat slaat me steeds opnieuw alle weerstand en reserves uit handen. Tegen zoveel liefde ben ik niet opgewassen.

‘Christus op de koude steen’ is een van de mooiste beelden die ik ooit heb gezien. Het verkondigt mij het evangelie: zelfs al is mijn hart zo hard en zo koud als een steen, toch zal Christus er blijven.

Het beeld doet me denken aan wat St. Patrick (omstreeks 450 de eerste bisschop van Ierland) ooit schreef. Het is bekend geworden als het borstschild van St. Patrick. En daarin staan de volgende prachtige woorden

“Christus zal mijn schild zijn vandaag

tegengif, tegen vuur, tegen verdrinking en onheil,

tot de dag van zijn heerlijke komst.

Christus is naast mij,

Christus is voor mij,

Christus staat achter mij,

Christus is in mij, Christus is onder mij,

Christus troont boven mij,

Christus aan mijn rechterhand,

Christus aan mijn linkerhand,

Christus als ik mij neerleg,

Christus als ik ga zitten,

Christus wanneer ik opsta.

Christus in het hart van ieder die aan mij denkt,

Christus in de mond van ieder die over mij spreekt,

Christus in het oog van elk die mij ziet,

Christus in het oor van elk die mij hoort.”

En ik voeg er vandaag aan toe:

Christus op de koude steen

De koude steen van dit bestaan

De koude steen van ons leven,

De koude steen van mijn hart.


Luisterlied: Canticle - Taya

Mede geïnspireerd door een blog van Sigrid Coenradie: https://eindhoven.remonstranten.nl/blog/inspiratie/tegen-zoveel-liefde-zijn-we-niet-opgewassen/

Leestips:

Shusako Edo, Diepe rivier, 1995

Shusako Endo, Jezus, het verhaal van een leven, 2018


Presentatie: