Herberg van Genade

(Lukas 10:25-37; luisterliedjes: Don McLean, VincentMatthijn Buwalda, Hotel de Hoop)

De Amerikaanse zanger Don McLean schreef lang geleden een prachtig, tijdloos liedje over Vincent van Gogh (Vincent, 1971). McLean bezingt Van Gogh die met zijn eigen intense stijl schitterende natuurtaferelen op het doek tovert in de prachtigste kleuren. Het lied gaat ook Van Goghs oog voor rafelige mensen in sjofele kleding met verweerde gezichten getekend door pijn. McLean zingt: ‘Now I think I know what you tried to say to me’ en ‘eyes that know the darkness in my soul.’

Dit liedje speelde door mijn hoofd toen ik onlangs in het Kröller Müllermuseum de Van Gogh collectie bekeek. In één zaal sombere, donkere platen uit zijn Brabantse periode, in de ruimte ernaast kleurrijke werken uit zijn tijd in Frankrijk. Terwijl mensen zich verdringen om een selfie te maken bij het bekende ‘Caféterras bij nacht’ (Starry, starry night..) is het een stuk rustiger in de hoek er schuin tegenover. Daar hangt ‘De barmhartige Samaritaan’. Het geeft me de kans deze plaat eens goed te bekijken. Wat is het hier ‘what you tried to say to me’ zoals MacLean zingt?

Het grootste deel van het doek wordt in beslag genomen door de gewonde reiziger, de samaritaan en zijn ezel. De rovers zijn in geen velden of wegen meer te bekennen. Na hun ‘hit and run’ actie hebben zij zich met hun buit uit de voeten gemaakt. De sfeer die dit schilderij oproept is bedrukkend. De bergen op de achtergrondzijn zo geschilderd dat ze op de gewonde reiziger lijken te drukken. Alsof het hier om meer gaat dan een onfortuinlijke reiziger die slachtoffer wordt van agressie en geweld. Alsof hier iemand bezwijkt aan de last, de wonden opgelopen in een heel leven. De Samaritaan lijkt zich bijna te vertillen aan deze last als hij deze gewonde reiziger op zijn lastdier probeert te zetten. Hij wankelt en dreigt te bezwijken onder deze druk. Het ziet er intens uit. Je hoort de twee bijna puffen en kreunen. De ezel lijkt aan te voelen wat nodig is en verplaatst zijn achterpoten om deze last te kunnen dragen.

Ik vraag me al kijkend af met wie Van Gogh zich zou hebben geïdentificeerd. Misschien wel met deze gewonde reiziger. Van Gogh schilderde de barmhartige Samaritaan in mei 1890. Hij had toen net een zenuwinzinking achter de rug en was in de laatste dagen van huisarrest in een kliniek. Een maand later zou hij overlijden. ‘Nu ik ziek ben, probeer ik iets te maken om me te troosten’, schreef hij aan zijn broer Theo. Hij schilderde verschillende werken van collega-schilders na waaronder dus de Samaritaan. In deze zelfde tijd schreef Vincent een brief aan zijn moeder waarin hij zijn tekortkomingen beschreef en om vergeving vroeg. Ze ging er niet op in.

Veroordeling, afwijzing was voor Vincent van Gogh een levensthema. Zijn ouders vonden hem een lastpak en plaatsten hem in een kostschool. Als jongvolwassene wilde zijn vader hem in een gesticht laten opsluiten. Vincent bleef zijn levenlang worstelen met een moeizame verhouding met zijn ouders. Hij joeg hen vaak tegen zich in het harnas en kon nooit voldoen aan de verwachtingen die zij koesterden. Hij snakte naar verbinding en gezien worden maar stootte door zijn overgevoeligheid en nukkig gedrag mensen ook van zich af. Dat patroon van verlangen en afstoten typeerde Van Gogh ook in zijn liefdesleven en zijn omgang met collega’s. Van Gogh worstelde een leven lang met zichzelf. Hij schrijft: ‘Denk niet dat ik mijzelf voor volmaakt houd of meen dat ik er geen schuld aan zou hebben, dat veel mensen mij voor een onaangenaam karakter houden. Dikwijls ben ik vreselijk en lastig melancholiek en prikkelbaar; dan verlang ik naar sympathie als met een soort van honger en dorst maar betoon ik mij, als ik die sympathie niet krijg, onverschillig, scherp en gooi ik zelfs nog olie op het vuur.’

Hij verhuisde maar liefst 27 keer in zijn leven. Zijn loopbaan is er een van twaalf ambachten, dertien ongelukken. Hij slaagde niet in de kunsthandel en was ook als klusjesman, invalleerkracht, hulpprediker, student theologie en evangelist geen succes en was ook in zijn loopbaan als schilder tot het einde toe onzeker. ‘Ik zal als schilder nooit iets belangrijks te betekenen hebben, dat weet ik absoluut zeker,’ schrijft hij tegen het einde van zijn leven. ‘Ik heb nooit mijn draai kunnen vinden in het leven’. ‘Ik voel me mislukt, dat is het wat mij betreft, ik voel dat dat het lot is dat ik aanvaard en niet meer zal veranderen.’Van Gogh was in de kern inderdaad een rusteloze, gewonde reiziger.

Of heeft Vincent zich juist geidentificeerd met de Samaritaan? De gelaatstrekken en het baardje waarmee hij hier door van Gogh wordt afgebeeld doen denken aan Van Gogh zelf. Wat heeft hij ernaar verlangt om zelf de Samaritaan te zijn. Als jongeman was hij gegrepen door het evangelie. En is hij aan de slag gegaan als evangelist onder de mijnwerkers in Wallonië. De Franse schrijver Zola schrijft over deze kolenmijnen die ‘elke ochtend duizenden arbeiders opslokten, die diep onder de grond hun troosteloze hakwerk verrichtten om veertien uur later bovengronds met mollenogen hun karige rantsoen uit handen van hun vrouwen aan te nemen en met kromgetrokken rug en verkrampte ledematen het bed in hun armetierige arbeidershuisjes op te zoeken.’ Vincent bood zich aan om als een barmhartige Samaritaan in een protestantse kerkgemeenschap een bijbelklas voor kinderen te beginnen, ’s avonds huisbezoeken te doen en zondags te preken. Hij vereenzelvigde zich met de mijnwerkers door zelf te kiezen voor een leven in vrijwillige armoede, honger en lichamelijke ontbering. Hij probeerde zichzelf volledig weg te cijferen voor de goede zaak maar kreeg weinig verbinding met de mijnwerkers en hun gezinnen. Uit zijn brieven weten we dat hij hierin vooral werd gedreven door geldingsdrang ten opzichte van zijn vader. En hoewel Van Gogh in deze jaren dus zo graag de Samaritaan wilde zijn was en bleef hij in werkelijkheid toch veel meer de gewonde reiziger die zelf verzorging nodig had.

Staande voor dit schilderij valt mijn oog op twee figuren die links het schilderij uitlopen. Het zijn de priester en de leviet. Ze willen met het hele gebeuren niets te maken hebben en maken zich uit de voeten. Jezus noemt hen nadrukkelijk als hij deze parabel vertelt. Aan de rovers besteedt hij vrijwel geen aandacht. Maar wel aan deze twee voorbijgangers. ‘Toevallig kwam er een priester langs, maar toen hij het slachtoffer zag liggen, liep hij met een boog om hem heen. Er kwam ook een Leviet langs, maar bij het zien van het slachtoffer liep ook hij met een boog om hem heen.’ (Lukas 10: 31-32) Juist door hen nadrukkelijk samen en in tweevoud te noemen wordt hun rol versterkt. Een priester en ook een leviet. Het zijn de vertegenwoordigers van wet en religie. Ze staan voor een wereld van geboden en voorschriften en voor mensen wijzen op hun tekortkomingen wijzen. Wet en religie vragen om daden die je moet verrichten om jezelf vrij te pleiten en je goed te voelen. Maar wet en religie hebben geen hart. Ze kennen geen genade. Ze worden niet bewogen door medeleven. Wie ondersteboven is gegaan en verwond is geraakt heeft van wet en religie weinig heil te verwachten. Ze laten je langs de kant van de weg liggen, werpen je op jezelf terug. Wet en religie staan ten diepste voor veroordeling.

Het is opvallend dat de priester en de leviet in dit schilderij van Van Gogh geen enkele kleur krijgen. Het zijn schimmige figuren, grijze muizen zonder kleur op hun wangen, bloedeloos, nietszeggend. Doen wellicht geen vlieg kwaad maar ook geen mens echt goed.

Ik vraag me af waar en hoe Van Gogh in zijn leven iets van de barmhartige Samaritaan heeft ontmoet en in hoeverre dat het beeld van zichzelf en van anderen heeft bepaald. Het is opvallend dat Van Gogh nooit opgeruimde of lachende mensen schilderde. Tussen de ruim tweeduizend tekeningen en schilderijen kom je misschien vier of vijf mensen tegen die een vage glimlach vertonen. De helft van zijn werk maakte hij in zijn Brabantse periode. De mensen die hij dan afbeeldt hebben vaak een gebogen hoofd, een gekromde gestalte en een gefronst gezicht. Sommigen zitten letterlijk met hun hoofd in hun handen. Ze stralen geen enkele vreugde of onderlinge verbondenheid uit. In zijn Franse tijd worden de kleuren uitbundiger en vrolijker en schildert hij meer taferelen uit de natuur. Maar als hij mensen uitbeeldt blijven ze ook dan op afstand, geisoleerd en naar zichzelf toegebogen. Ook als mensen samen worden afgebeeld blijven ze gescheiden, maken ze nauwelijks fysiek contact en zijn hun blikken neerwaarts. Ook in zijn zelfportretten geeft Van Gogh zichzelf bijna altijd weer met hetzelfde gepikeerde en achterdochtige gezicht. Hij heeft iets weg van een vogel die zichzelf in een ruit weerspiegeld ziet en daar onafgebroken tegenop vliegt om zijn eigen spiegelbeeld te bestrijden. Zijn zelfveroordeling zat hem in de weg om zichzelf als geliefd kind van God te kunnen zien.

Vincent van Gogh heeft iets van de Samaritaan geproefd in zijn tijd in Londen waar hij Spurgeon hoorde preken. In de tijd daarna was Van Gogh zelf actief betrokken bij het kerkelijk leven. Hij liep er helaas ook op stuk en keek er gaandeweg met steeds meer afstand naar. Later noemt Van Gogh de kerk ‘dat ijskoude in mijn jeugd’. Hij schrijft: ‘O, ik ben geen vriend van het tegenwoordige christendom, al was de Stichter subliem – het tegenwoordige christendom, ik heb het te goed in de kaart gekeken.’ Van Gogh schilderde ooit tweemaal een kerkgebouw. De kerk van Nuenen waar zijn vader dominee was en de dorpskerk van Auvers. In beide gevallen schildert hij van buitenaf. Er zijn wat mensen te zien die rond deze kerken dralen zonder er verbinding mee te maken. Van Gogh schildert geen deur die uitnodigt om naar binnen te gaan. De kerk is voor hem kennelijk een gesloten bastion. Van Gogh bleef zijn leven lang gegrepen door Jezus maar vond geen plaats waar hij bij Hem kon zijn.

Op de terugweg van het museum, fietsend in een heerlijk voorjaarszonnetje, mijmer ik nog wat over deze plaat. Met in mijn achterhoofd regels uit het liedje van McLean: ‘Now I think I know what you tried to say to me’.Ik bedenk dat Vincent ze vast allemaal is tegengekomen in zichzelf, de personages uit deze parabel. Het beschadigende van de rover. De krassen op zijn ziel van de gewonde reiziger. Het afstandelijke, kille oordeel van de priester en leviet bij anderen. En ook bij de innerlijke criticus die zijn innerlijke leven domineerde. Vincent heeft door het lijden heen scherp leren waarnemen. Zag anderen en zichzelf als ‘ragged men in ragged clothes, weathered faces lined in pain’.

De ogen van Van Gogh zijn inderdaad ‘eyes that know the darkness in my soul.’ En met zijn plaat vertelt hij over de donkerte van ons menselijk bestaan. Maar niet alleen dat. Ik denk terug aan het schilderij met in het centrum die Samaritaan. Gebukt onder de last van het menselijk bestaan. Ons falen, mijn tekortkomingen. De wonden, de zonden, het oordeel, het meedogenloze. Hij tilt dat allemaal op en draagt ons. Verzorgt, heelt, vernieuwt. Brengt me van de kant van de weg naar de herberg. En vanuit de herberg, met een duwtje in de rug, steeds ook weer de weg op, het leven in. Om met het hart en de blik van de Samaritaan mijn reis voort te zetten. Mild en barmhartig om te gaan met wie mijn pad kruist. En zo te leren kijken naar mijzelf. Zo eindigt deze parabel. Met Jezus die zegt: ‘Ga heen en doet u evenzo.’ (Lukas 10,37)

Willem de Vink omschrijft in zijn prachtige boek over Vincent van Gogh de herberg als volgt: ‘De herberg is de plaats waar je thuiskomt nadat je Jezus hebt ontmoet en waar je namens Hem wordt verzorgd, om te kunnen opstaan uit het geweld en de verwerping die je onderweg opliep. Je hoort hier dat al je tekorten zijn opgeheven, die van nu en van de toekomst, omdat Jezus voor je instaat. Hier is complete voorziening. Je zonden zijn je vergeven, zodat je jezelf en anderen leert vergeven. Je hoeft niet te blijven rondlopen met boosheid over je eigen stommiteit, of wraakgevoelens over wat je is aangedaan. De herberg kent geen daders en slachtoffers. Er is totale vrijspraak zodat je mag worden wie je bent. Je bent opgenomen in een gemeenschap waar geen geweld of veroordeling heerst, zodat je in de veilige verbondenheid van Jezus een gelukkig leven kunt opbouwen, vrij van pijn en angst.’

Ik voel me begenadigd dat ik deze atmosfeer van compassie steeds opnieuw mag proeven in liefdevolle, genadige mensen die mij omringen en ook in de geloofsgemeenschap waar ik deel van uit maak. Wat een zegen dat er zulke plekken zijn in deze wereld. Herbergen van genade. Waar naast gewonde reizigers ook rovers, priesters en levieten iets van dezelfde goede zorg en barmhartigheid proeven. De herberg uit deze parabel heeft veel weg van hotel de Hoop uit een liedje van Matthijn Buwalda. Het is een plek voor vermoeiden en belasten: ‘Hart op slot meneren en open boek mevrouwen, goed dat u er bent. Hallo strafbladspecialisten en binnen de lijntjesmensen, hier brandt altijd licht. Dit is de omgekeerde wereld. Hier heb je niets aan geld en goed. Hier staat een tafel van gelijkheid. Je bent hier meer dan wat je doet.En er is ook een zaal voor zelfverwijt. Maar die heeft alleen een sluitingstijd. Anders blijft iedereen daar zo lang hangen. En uit een oude grammofoon klinken liedjes van verlossing door de gangen.’

Geïnspireerd door: Willem de Vink, Dit is liefde Vincent, het effect van genade, 2013


Presentatie: