De sprong van geloof

(Genesis 12, 1-5; Matteüs 10, 37-39 – Luisterliedjes: Stef Bos, De kernPelgrimslied, Armanda Strydom)

Trek weg! Met deze woorden roept God Abraham. Lech lecha in het Hebreeuws. Letterlijk: Ga, jij, weg! Joodse rabbijnen vinden in deze twee woorden verschillende lagen.

Je kunt lech lecha vertalen met: ga vóór jezelf. Kom in beweging en geloof in wie of wat je worden kunt. Je zult er veel bij winnen Abraham. Dit pad zal jou veel goeds brengen. Voorbij de horizon wacht jou zegen. De toekomst lacht je toe, dus ga ervoor! Ga op reis voor je eigen bestwil. Ga, jij, weg.

Maar met evenveel recht kun je hier lezen: ga mét jezelf. Rabbijnen vergelijken Abraham hier het beeld van een flesje parfum dat tevoorschijn wordt gehaald en geopend zodat de geur zich kan gaan verspreiden. Ga mét jezelf Abraham. Overal waar jij komt, draag en breng je iets van mij met je mee. Ga op reis met jouw manier van leven, jouw opvattingen en jouw geloof. Met je geloof in de ene God die niet aan één plaats is gebonden. Die alles heeft geschapen en over alles Heer is. Ga mét jezelf en verspreid de geur van God.

Ga vóór jezelf. Ga mét jezelf. Een derde betekenis is: ga náár jezelf. Abraham begint weliswaar aan een zware fysieke tocht. Een eindeloze expeditie vol ontberingen. Maar zijn eigenlijke missie is de reis naar binnen, naar het diepst van zijn ziel. Ga náár jezelf betekent: laat alle dingen achter die je tot iemand anders maken. En ontdek al reizend wie jij werkelijk bent en kunt worden. Met de woorden van een rabbijn: ‘Wanneer ik in de hemel kom, zullen ze me niet vragen: waarom was jij niet Mozes? Ze zullen me vragen: Zoesja, waarom was jij niet Zoesja?’

Ga vóór jezelf, ga mét jezelf en ga náár jezelf. Rabbijnen horen in dit ‘lech lecha’ tenslotte ook: ga alleen. Verlaat de sociale krachten, de familiedruk, het milieu waarin je geboren bent. Stijg uit boven economie, biologie of psychologie. Laat wie je ten diepste bent en mag worden bepalen door het woord en de wil van je Schepper. Ga alleen. Het is een appél om steeds opnieuw anders te durven zijn dan de mensen om je heen. Moedig tegen de stroom in te gaan. Desnoods moederziel alleen je te blijven uitstrekken naar de vervulling van wat je is beloofd.

De meervoudige uitleg maakt deze woorden gelaagder en tegelijk ook spannender. Want het gaat over huis en haard achterlaten en vertrekken naar het vreemde en onbekende. Maar juist door dat aan te gaan reis ik naar mijn diepste zelf en ben ik uiteindelijk meer thuis dan ooit. Een tegenstelling die doet denken aan wat Jezus later zal zeggen: ‘Wie zijn leven probeert te behouden zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van Mij, die zal het behouden.’ (Matteüs 10, 39)

Ik mijmer nog wat door over deze paradox. Ik kom er nog niet meteen uit geloof ik. Volgens de rabbijnen moet ik dan wel op reis gaan naar mijn zelf. Maar het evangelie roept toch ook op mijn zelf te verloochenen en zelfs te kruisigen? Is mijn ik in zichzelf goed en kan geloof daar beginnen? Of zit bij geloven mijn ik per saldo toch vooral in de weg?

In de dagen dat ik over deze vraag nadenk, hoor ik in een podcast de filosoof /theoloog Paul van Tongeren uitleggen waarom hij christen is en blijft. Dat heeft voor hem te maken met de combinatie van zowel een diepe bevestiging als een krachtig appél. Ik mag mijn zelf, mijn diepste kern dus leren kennen en aanvaarden. En tegelijk wordt er een krachtig beroep op mij gedaan. Omdat het ook beter kan, echter, zuiverder, waarachtiger. En, bedenk ik er zelf bij, omdat dat goede tegelijk toch ook vaak gebroken is.

Terug naar Abraham. Hij ontdekt wie hij is en ook wie hij kan worden juist door in beweging te komen en op weg te gaan. Alles begint met de woorden: de Heer zei.. Alles begint met een stem die klinkt en een beroep op hem doet. En door aandacht te geven aan die stem en daar op te antwoorden begint Abraham aan de lange reis naar zijn eigen hart. Dat is hoe het begint En dat is ook wat er steeds opnieuw gebeurt. Er is een stem, een vraag, een situatie die vraagt om een reactie, een ander die op Abraham een beroep doet. Abraham wordt zichzelf aan de ander. De ander met een grote en een kleine letter.

Mijn ik, mijn zelf kan dus geen gebufferd, omsloten iets zijn. Geen eiland in de oceaan. Geen ommuurde gepantserde vesting in een vreemde vijandige omgeving. Het zelf is bedoeld als iets poreus, iets doorlaatbaars. Iets in open verbinding met zijn omgeving. De Duitse socioloog Hartmut Rosa zegt: ‘Als er niets meer vibreert en trilt tussen ons en de wereld en de stem van de wereld verstomt, worden we ongelukkig en ziek.’ (Resonanz, 2016)

Maar er is ook een ander uiterste. Dat je zelf zeg maar té poreus wordt en je nog amper ik durf te zeggen. Je kunt bijvoorbeeld zozeer gericht zijn op jezelf profileren dat je gaat geloven dat je compleet samenvalt met het verhaal dat je over jezelf vertelt. Als je tindert, ben je je aantrekkelijke karaktereigenschappen. Als je solliciteert ben je de gewenste competenties. Je persoonlijkheid valt dan uiteen in allerlei onderdelen. Maar ik val niet samen met de verhalen die ik aan mezelf over mezelf vertel. Er gaat in mij een kern schuil die blijvend is en duurzaam.

Volgens de Deense denker Sören Kierkegaard is de grootse opgave voor ieder mens: ik leren zeggen, zichzelf te worden. En voor Kierkegaard is jezelf worden niet een optelsom van eigenschappen of jezelf steeds opnieuw leren uitvinden. Je mag worden wie je in oorsprong al bent. De reis naar je eigen hart is voor hem de langste en meest wezenlijke reis die je kunt maken. En die maak je niet in de afzondering, in de stilte maar juist in de kwetsbaarheid van het dagelijkse leven. Door jezelf volledig te durven openen voor wat zich voordoet in het moment, in het hier en nu. Dat is iedere keer opnieuw een sprong in het onbekende.

En iedere keer opnieuw sta je voor keuze. Je kunt ervoor kiezen de sprong niet te wagen. Je kunt je blijven vasthouden aan gewoontes, gemakzucht en routine. Met als gevolg dat het leven aan je voorbij rolt en jij zelf er eigenlijk nooit echt in aanwezig bent. Je bent niet aanwezig voor jezelf, zegt Kierkegaard dan. Het vraagt telkens opnieuw veel moed om, juist als twijfel, angst of eenzaamheid toeslaat en je grondig op de proef wordt gesteld, toch je eigen unieke bestaan op te nemen en gestalte te geven aan je roeping. Trouw te blijven aan jezelf. Je eigen pad te vinden en dat te gaan.

Ik leer van Abraham dat geloven telkens weer een waagstuk is. Hij brengt het op om Lot te laten kiezen voor het meest vruchtbare deel van het land en het er zelf op te wagen in een veel minder florissante regio. Als Lot op zijn mooie plekje vervolgens in de problemen komt, waagt Abraham het op te komen voor zijn neef en het op te nemen tegen een bende lokale krijgsheren. Hij zet met deze onderneming zijn hele netwerk en toekomst in de regio op het spel. Als God klaar staat om Sodom te verwoesten heeft Abraham het lef om met deze ontzagwekkende God te onderhandelen in een poging neef Lot en zijn familie van de ondergang te redden. En als hij na een heel leven wachten en uitzien eindelijk dan toch een zoon heeft ontvangen, begint hij aan zijn grootste waagstuk. Hij beklimt de Moria, bereid om in totale overgave zijn zoon terug te geven aan de God die hem schonk. Steeds opnieuw gaat Abraham het waagstuk van geloof aan. Keer op keer springt hij in het onbekende. Daarmee is hij de vader, het prototype van allen die geloven (Romeinen 4).

Maar ook Abraham heeft schaduwzijden. De aartsvader en patriarch heeft geloof nooit op zak. Tegenover de momenten dat hij de sprong waagde, staan evenveel situaties waarin hij daarvoor te laf was. Tweemaal zet hij zijn huwelijk met Sara op het spel. Hij gooit haar goede naam te grabbel. Zij belandt in de harem van achtereenvolgens de Farao en Abimelech. Abraham mist soms het geloof om op de vervulling van Gods belofte te blijven wachten. De vader van alle gelovigen scharrelt met Hagar de Egyptische en ritselt zo zelf een zoon. Maar als er gedonder van komt tussen Sara en Hagar laat hij Hagar vervolgens lafhartig in de kou staan. En als Abraham daarna door de Heer zelf nog eens wordt herinnerd aan de zoon die Hij hem beloofd is, is het enige wat Abraham nog in huis heeft een cynisch, schamper lachje. Laat maar Heer. Het is wel goed zo.

Abraham is in het boek Genesis bepaald niet de held. Hij blijkt een mens van vlees en bloed. Net als wij. Een sterveling voor wie geloven steeds opnieuw een waagstuk is, een sprong in het diepe. Abraham leert dat met vallen en opstaan. De verteller van de Abrahamverhalen is eigenlijk veel meer de indruk van de God die Abraham riep. Die blijft ondanks alles een heel leven lang met deze Abraham optrekken. Hoe vaak Abraham ook tekort schiet, de God van Abraham blijft trouw aan zijn verbond.

Er zit in de Abrahamverhalen een ondertoon van milde barmhartigheid. Abrahams falen wordt onthutsend eerlijk belicht. En toch wordt zijn schuld nooit verbonden met doem, met een oordeel. Eerder met verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid. Godsdienstfilosoof Renée van Riessen zei er in een vraaggesprek in Trouw laatst: “Ik denk dat we erg strenge meesters voor onszelf zijn. (..) Vaak vergeten we dat God wel eens oneindig veel barmhartiger zou kunnen zijn dan wij dat zijn voor onszelf. Het probleem is dat we er niet in slagen dat te geloven, omdat we denken dat we zo’n liefdevolle blik op ons leven niet waard zijn. Maar ondanks onszelf is er in God een grote ruimte waarin wij aanvaard zijn.’

In de roman De kern van de zaak van Graham Greene is de hoofdpersoon Scobie, assistent-politiecommissaris in een Britse kolonie in West-Afrika. Hij is een man van eer en integriteit. Tijdens afwezigheid van zijn vrouw wordt hij verliefd op een jonge weduwe. Scobie laat zich meesleuren in een draaikolk van hartstocht, medelijden en geloof. Zijn leven glipt hem steeds meer uit handen. Op zeker moment is er een stem die spreekt vanuit het diepste van zijn ziel. Een stem die zich niet laat onderdrukken, welke verkeerde keuzes Scobie ook maakt.

Dit is wat de stem in hem zegt: ‘Je zegt dat je me liefhebt, en toch wil je me dit aandoen. Mij voor altijd van je beroven. Ik heb je in liefde geschapen. Ik heb je tranen gehuild. Ik heb je gered van meer dan je zult weten. Ik heb dat verlangen naar vrede in je hart geplant, Opdat ik je wens zou bevredigen en je geluk zou zien. En nu stoot je mij van je af, je stelt je buiten mijn bereik. Er zijn nu geen hoofdletters meer die ons van elkaar scheiden als wij met elkaar spreken. Je hoeft me niet u te noemen maar gewoon je. Ik gedraag me even nederig als iedere andere bedelaar. Kun je mij dan niet vertrouwen als een oude trouwe hond? Tweeduizend jaar ben ik je trouw geweest. Het enige wat je hoeft te doen is aan een bel te trekken, een biechtstoel binnen te gaan en je zonden te belijden.’

Dat is ook de God die Abraham leert kennen. God die met ons meereist door het leven. Een stem die van binnenuit in mij blijft klinken. Zelfs, en misschien juist ook wel, in de diepten. God die zichzelf vergelijkt met een oude trouwe hond. Die niet opgeeft maar bedelt om mijn hart.

En ineens realiseer ik me. Geloven mag dan een waagstuk zijn. Steeds opnieuw een sprong in het diepe. Maar het is godzijdank niet zo dat nu alles afhangt van mijn durf en moed. Degene die echt alles op het spel durft te zetten is God zelf. Hij gaat een vriendschap aan met een mensje van vlees en bloed. Hij waagde zijn eigen leven en gaf het prijs. Hij sprong in de diepte van ons bestaan. Om de breuk met ons mensen te helen, weer vriendschap te stichten. En deze God waagt steeds opnieuw de sprong in het diepe. Zo diep als waar ik mij bevind.

Daar kruist Hij dagelijks mijn pad. Brengt Hij mij in situaties. In ontmoetingen met de ander. Doet Hij een appél op mij. Keer op keer vraagt Hij om een antwoord, een keuze. Steeds weer daagt Hij mij uit tot een waagstuk. Tot een leap of faith, een sprong van geloof.

Geïnspireerd door:

Jonathan Sacks, Genesis, boek van het begin, 2020

Geert Jan Blanken, Kierkegaard, een inleiding in zijn leven en werk, 2012


Presentatie: