De kleine goedheid
(Johannes 4, 31-38, Galaten 2, 19b-20 – luisterliedje Zo wil ik leven, Matthijn Buwalda)
In de 40-dagentijd, op weg naar Goede Vrijdag, beweeg ik me vaak tussen overspanning en onderspanning. Er zijn momenten dat ik een stap naar voren doe. Ik kniel in gedachten neer op Golgotha, aan de voet van het kruis. Ik wil mijn hele leven, met hart en ziel, geven en wijden aan de Gekruisigde. Die mij zo liefheeft, dat Hij zichzelf helemaal gaf voor mij. He died for me, I live for Him.
Maar als ik eerlijk ben, zijn er ook andere momenten. In plaats van daar te knielen, zet ik soms stappen naar achteren, beweeg ik ervan weg. Ik bedenk hoe weinig ik ervan bak. Van mijn toewijding, mijn navolging en dankbaarheid. Dan durf ik er niet opnieuw aan te beginnen. En blijf ik op afstand van het kruis en de Gekruisigde.
Het zijn twee uitersten, knielen in totale overgave of op afstand blijven uit schaamte. Het eerste komt in de buurt van overspanning, het tweede neigt naar onderspanning. En met deze twee uitersten in gedachten, denk ik een poosje na over deze woorden uit Galaten 2. ‘Met Christus ben ik gekruisigd. Ikzelf leef niet meer. Maar Christus leeft in mij. Mijn leven hier op aarde leef ik in het geloof in de zoon van God, die mij heeft liefgehad en zich voor mij heeft prijsgegeven.’(Galaten 2,19b-20)
Wat me opvalt is dat ze mijn blik verleggen van mezelf naar de Gekruisigde. Ze trekken me weg bij wat ik allemaal zou moeten doen voor Hem, naar wat de Gekruisigde heeft gedaan voor mij. Niet meer ik, maar Christus… Met Christus ben ik gekruisigd. Ikzelf leef niet meer. Maar Christus leeft in mij.
Ik denk erbij aan wat de grote theoloog Karl Barth ooit antwoorde op de vraag naar het moment waarop hij was gered. Hij antwoordde: ‘Wanneer ik ben gered? Dat is gebeurd op een middag in het jaar 34, toen Jezus stierf aan het kruis.’Zoiets zegt Galaten 2 ook. Ik bén gekruisigd. Dat ís gebeurd. Hij hééft mij liefgehad, hééft zich voor mij prijsgegeven. Ontspan je dus en richt je op Hem, zeg ik tegen mezelf.
Ik laat dit een poosje op me inwerken en lees verder. Besef dat deze woorden uitnodigen tot een andere kijk op mijzelf. Ik leef mijn leven hier op aarde.. Er zit iets van bescheidenheid in. Ik leef mijn leven hier op aarde. Een mensje uit het stof verrezen, dat hier op aarde een tijdje leven mag. En alleen al een derde van zijn levenstijd slapend doorbrengt. Een mens dus, begrensd in tijd en ruimte.
Ik kan niet altijd alles voor iedereen zijn. Ik leef mijn leven hier op aarde. En daarin ontvouwt zich mijn specifieke weg. Bepaald door wat mij is gegeven aan talenten. Door de mensen, de studie, het werk waar ik me aan verbind. Door wat en wie mijn pad kruist.
Dat geldt op een bepaalde manier ook voor Jezus zelf. Hij werd één van ons en kon als mens niet alles tegelijkertijd voor iedereen zijn. Hij heeft slechts drie jaar om zijn missie te volbrengen. Daarin kiest hij ervoor zijn meeste tijd door te brengen met een kleine kring van leerlingen. Met de zeventig, de twaalf, de drie. En Hij heeft oog voor de enkeling die zijn pad kruist. Of wiens pad hij nadrukkelijk zelf wil kruisen. Zo moet hij door Samaria gaan voor die ene vrouw. Is er die ene ontmoeting bij de waterput, geeft hij haar zijn onverdeelde aandacht. Heeft hij even alle tijd van de wereld voor haar alleen. En na dit gesprek zegt hij: dit is de wil van mijn Vader. Dit is mijn eten en drinken.
Ik leef mijn leven hier op aarde. Er zit ook iets in van realisme proef ik. Letterlijk staat er voor ‘hier op aarde’ zoiets als ‘nu in het vlees.’ Het staat voor het gebroken menselijk bestaan. Voor het oude ik-gerichte leven dat ik dagelijks blijf tegenkomen in mezelf en de ander. In onze tijd wordt pijnlijk zichtbaar wat dat ‘hier op aarde’ betekent. Nog maar kort geleden was er een wereldwijde pandemie. Op nauwelijks een dag reizen hiervandaan woedt al een jaar een verwoestende oorlog. Er is de toenemende dreiging van een klimaatcatastrofe die onafwendbaar lijkt.
Ik leef mijn leven hier op aarde. Dat is wel de realiteit. Maar het is niet het hele verhaal. Ik ontmoet in deze tekst twee werkelijkheden. Er is het leven dat ik hier leef op aarde. En er is ook een andere realiteit. Die van de wereld zoals God die ziet. Met Golgotha als kloppend hart. Een realiteit waarin het oude voorbij is en alles al nieuw is geworden.
En tussen die twee werkelijkheden staat dat ene woord geloof. Ik leef mijn leven hier op aarde in het geloof in de zoon van God. Het Griekse woordje dat hier staat, betekent zoiets als: overtuigd zijn door. Iets dat van buiten af naar mij is toegekomen. Dat sterker is dan ikzelf en waar ik mezelf aan gewonnen geef. De zoon van God die mij heeft liefgehad en zich voor mij heeft prijsgegeven.
Geloof verbindt me op een bijzondere manier met het kruis en met de Gekruisigde. Zozeer dat het onder mijn huid kruipt en inwerkt op de laag van mijn zelf en in mij vorm krijgt. Twee realiteiten die elkaar raken, op een wonderlijke manier in elkaar kunnen schuiven. Zozeer dat Paulus durft te zeggen: Met Christus ben ik gekruisigd. Ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij. Luther en later ook Lewis omschrijven in dezelfde geest christenen als mensen die voor de ander een kleine gevende Christus zijn. Nee, wees gerust, hier geen overspanning, een kleine (!) gevende Christus. Dat woordje ‘kleine’ doet me denken aan ‘de kleine goedheid’.
De Joods-Russische schrijver Vasily Grossman schreef in de vorige eeuw het boek Leven & lot. Het speelt zich af tegen de achtergrond van de slag om Stalingrad in de Tweede Wereldoorlog. In het boek volg je enkele gewone mensen. Zij maken verschrikkelijke dingen mee. De personages in dit boek zijn zeker geen helden. Ze zijn in staat tot corruptie, diefstal en bedrog. Maar ook soms ineens toch ook tot het liefdevolle, het opofferende. Ikonnikov, een soort heilige dwaas in deze roman, zegt ergens: ‘Ik geloof niet in het Goede, ik geloof in goedheid.’ Hij ziet de geschiedenis van de mens als de strijd van een groot kwaad dat een korreltje menselijkheid probeert te vermalen. Maar zelfs de verschrikkingen van het nazisme en stalinisme slagen daar niet in.
Hier is een voorbeeld uit Leven & lot, van de kleine goedheid juist te midden van het grote kwaad. Bij de bevrijding van Stalingrad door het Rode Leger werden de Duitse soldaten gedwongen de lijken van gesneuvelde Russen die ze in kelders hadden gedumpt, eruit te halen om ze te kunnen begraven. Er waren talloze ‘toeschouwers’ uit de stad, allen met zakdoeken voor hun neus omwille van de verschrikkelijke stank die bij het bovenhalen van de half vergane lijken naar buiten walmde. Allemaal schimpten en vloekten ze op de Duitse soldaten. Er was ook een oudere vrouw, erger dan alle anderen: ze schold en schreeuwde en schopte onophoudelijk tegen de haveloze soldaten op. Ze ging maar door: heel haar ziel vol woeste haat stond op ontploffen. Maar plots liep ze naar een jonge Duitse soldaat aan de overkant van de straat, zeker geen achttien, die bezweek onder de last van de lijken die hij moest torsen. De oude vrouw haalde een stuk brood uit haar jaszak en gaf het hem. Ze gaf geen schreeuw meer, er klonk alleen nog stilte.
De Joodse filosoof Levinas las dit boek Leven & lot en verwerkte het idee van de kleine goedheid in zijn denken. Hij schrijft: ‘Het enige wat levendig overeind blijft is de kleine goedheid van het dagelijks leven.Ze is fragiel en voorlopig. Ze is een goedheid zonder getuigen, in stilte voltrokken, bescheiden, zonder triomf. Ze is gratuit en juist daardoor eeuwig. Het zijn gewone mensen, ‘simpele zielen’, die haar verdedigen en ervoor zorgen dat ze zich telkens weer herpakt, ook al is ze volstrekt weerloos tegenover de machten van het kwaad. De kleine goedheid kruipt overeind, zoals een platgetrapt grassprietje zich weer opricht. Ze is misschien wel ‘gek’ – een ‘dwaze goedheid’ – maar ze is tegelijk het meest menselijke in de mens.’
In onze eigen barre tijden is het de Vlaamse psychiater Dirk de Wachter die zich opwerpt als ambassadeur van dit kleine goede. Hij zegt: ‘Iets te drinken geven, een vriendelijke glimlach, een schouderklop. Zie hier het ’onnozele’, naïeve goede dat de ene mens voor de ander doet. Het zijn kruimels, maar met een diamanten structuur. Ze zijn niet te vernietigen, ook niet door de pletwals van het kwaad. Dit kleine goede staat haaks op deze tijd, waarin egoïsme en eigenbelang prevaleren en waarin alles groots moet zijn en triomfantelijk. Het kleine goede vind je niet op Instagram, het is zo futiel en broos dat het afbrokkelt als je het alleen al benoemt. Het kleine goede is datgene waar het uiteindelijk om gaat, wat ons verder doet leven.’
Dirk de Wachter is ernstig ziek. En in zijn ziek-zijn kijkt hij nog weer scherper naar waar het in ons menselijk bestaan ten diepste om gaat. Naar wat ons troost. Daarover gaat zijn laatste boek ‘Vertroostingen’. De Wachter schrijft: ‘Als iets troost is, dan is het dat kleine goede van Levinas, dat dicht bij vriendelijkheid zit. Het is de mens die er voor u is. De mens die iets voor u doet. Iets kleins. Iets onschuldigs. Iets dat vermoedelijk geen moeite kost en dat zomaar, met een knippering van het oog, aan de aandacht zou kunnen ontsnappen.’Hij vertelt over een ontmoeting in het ziekenhuis met een poetsvrouw, zoals hij dat noemt. Als hij diep ongelukkig en verschrikkelijk eenzaam in zijn ziekenhuisbed ligt, komt zij binnen. ‘Mag ik met u spreken? hebt u even tijd? Mag ik u iets vertellen?’ Ze excuseerde zich. Ze vroeg if i could speak English. Poetsvrouwen in ziekenhuizen komen uit verre streken. We praatten en zij begon haar verhaal te vertellen. (…) De woorden en zinnen die ze gebruikte waren heel eenvoudig. Het waren gewone woorden. Ik luisterde en wat ze zei, bracht een soort rust over me. Iemand sprak met me. Niet meer dan dat. Maar iemand zag me, zij, die dame uit Tibet, met haar bezem in haar hand. Dan verontschuldigde ze zich omdat ze door dat vertellen niet tot poetsen was gekomen. Dat geeft niet, zei ik, duid op uw blad maar aan dat u wel poetste. Dank u wel. Dank u wel. Dank u wel dat u met mij gesproken heeft. Ik had het nodig. Ik heb er veel aan gehad.’
Ik was een paar maanden geleden in een Antwerps jeugdtheater en maakte er een beklemmende voorstelling mee. Het gaat over Pierre Anton, een scholier uit de tweede klas van de middelbare school, die op een dag opstaat in de klas. Hij zegt: ‘Er bestaat niets van betekenis, dat had ik al lang door. En daarom heeft het geen zin om iets te doen dat heb ik begrepen.’ Hij staat op, verlaat de klas, klimt in een boom en bekogelt de rest van die eerste dagen en weken zijn klasgenoten met onrijpe pruimen. Terwijl hij alsmaar blijft roepen dat er niets is.
Pierre houdt vol en kruipt met zijn dagelijkse acties rond de school onder de huid en in het hoofd van zijn klasgenoten. Het de is gapende leegte van het niets, de absolute zinloosheid van het leven. Zij besluiten er iets tegenover te zetten en bouwen samen een ‘berg van betekenis’. Ieder van hen moet iets prijsgeven dat voor hem of haar betekenis heeft. Het moet wat kosten, het moet pijn doen. En je ziet het escaleren. Je hamster, je haar afknippen, je borsten laten zien, je overleden zusje opgraven, de vinger van de gitarist. In het oorspronkelijke boek van de Deens auteur Janne Teller, dat aan dit stuk ten grondslag ligt, gaat het er nog een stuk extremer aan toe en wordt de berg van betekenis onder meer gevormd door de onthoofding van een hond, de ontmaagding van een klasgenote, de gebedsmat van een moslimscholier en het Christusbeeld dat van het kruis uit de dorpskerk wordt gesloopt. Alle heilige huisjes worden hier gesloopt, alle taboes moeten eraan geloven om de stem van Pierre tot zwijgen te brengen, de leegte van het niets te bezweren.
In het laatste deel van de voorstelling komt Sophie, één van hen, tot bezinning. Zij ziet de volledig uit de hand lopende berg van betekenis en doorbreekt de extreme overspanning. In een monoloog richt Sophie zich tot haar klasgenoten en over hun hoofden tot de vele tieners in de zaal over wat zij hadden moeten doen, kunnen doen. Één zin bleef in mijn hoofd haken. Sophie zegt: ‘Tegenover niets hoeven we niet alles te zetten, maar iets!’Een eigentijds verhaal over onderspanning, overspanning en de ontspanning van het ‘iets’, de kleine goedheid.
Dat is ook de richting die Galaten 2 wijst. Weg van onderspanning en overspanning, naar ontspanning. Vanuit een gerichtheid op Christus. Ik leef mijn leven hier op aarde. En keer op keer laat ik me overtuigen en overweldigen door de ‘grote goedheid’ van de Gekruisigde die mij liefheeft en zich voor mij heeft prijsgegeven. En niet alleen voor mij, maar voor ons allen. Godzijdank is de wereld al gered. Dat hoef ik dus niet meer te proberen. Deze ‘grote goedheid’ nodigt ons iedere dag opnieuw uit tot ‘iets’ van ‘kleine goedheid’. Zo kan ‘iets’ van Christus in ons vorm krijgen, geboren worden, tot leven komen. Deze Galaten, die zo hun eigen issues hebben met over- en onderspanning, worden even verderop in deze brief als volgt aangesproken: ‘Mijn lieve kinderen, van wie ik opnieuw in barensnood ben, totdat Christus gestalte in u krijgt.’ (Galaten 4,19 HSV). Dat ‘iets’ van Christus in ons zichtbaar wordt, gaat kennelijk niet vanzelf. Het is en blijft een hele ‘bevalling’. Maar toch!
Leestips:
Roger Burggraeve, Geen toekomst zonder kleine goedheid, 2020
Vasili Grossman, Leven & lot, 2017
Dirk de Wachter, Vertroostingen, 2022