Hier ben ik

(Genesis 22:1-19)

Rust in de tent

Abraham is in rustig vaarwater gekomen. Nu Hagar en Ismaël uit het kamp zijn gezet is het gedonder in Abrahams tent voorbij. Abraham heeft een goede verstandhouding met de Kanaänieten om hem heen. Hij slaagt er zelfs in een eigen put te kopen. En iedere dag geniet Abraham opnieuw om zijn zoon Izaäk te zien opgroeien. Izaäk is Abrahams oogappel een dagelijkse bron van vreugde. Het leven lacht Abraham toe en met zijn toekomst zit het wel snor. Abraham is een dankbaar mens en als blijk van zijn dank plant hij een Tamarisk. En bij deze sierlijke struik met lange buigzame takken en wit veerachtige blad, wuivend in de wind, roept hij de naam van de Heer aan.

Verlangen naar verdieping

In dit aanroepen van de Heer proef je iets van het verlangen bij Abraham om God te ontmoeten. Om Hem beter te leren kennen. Een verlangen dat de Heer zelf in Abrahams hart legt. God die al die jaren er op uit is geweest om met Abraham een vriendschap op te bouwen. God die er zelf ook sterk naar verlangt om meer van zichzelf te laten zien aan Abraham. En nu ze samen zo lang onderweg zijn wil God voor zijn vriend zijn hart nog verder openleggen. Enkele hoofdstukken terug lezen we het er al met zoveel woorden: Zou ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen? Die woorden krijgen nu een veel diepere betekenis, het zal alleen wel op een heel andere manier gaan dan Abraham ooit had kunnen bedenken.

Opdracht

Abraham! Hier ben ik Heer. Roep je zoon, je enige van wie je zoveel houdt, Izaäk en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die Ik je wijzen zal.

Verleden

Ga, naar een plek die ik je wijzen zal. Dat klinkt ons bekend is de oren. Ooit was Abraham met deze woorden weggeroepen uit zijn land, uit zijn familie en uit het huis van zijn vader. Toen ging het er om of Abraham bereid was zijn hele verléden los te laten, al zijn zekerheden achter zich te laten en zich geheel en al toe te vertrouwen aan de God die hem daaruit wegriep.

Toekomst

En nu klinken die woorden opnieuw. Ga Abraham, naar een plek die Ik je wijzen zal en offer daar je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt Izaäk.

Basis

De onderliggende vraag is duidelijk. Abraham, durf je nu ook je tóékomst los te laten. Abram, ik zag je druk bezig om je eigen put veilig te stellen. En ik zie hoe Izaäk je oogappel is, hoe veel je van hem houdt. Maar, Abram als het er nu echt om zou spannen in je leven, als je voor de keuze zou worden geplaatst, wat is het dan waar je voor leeft? Waar vertrouw dan je op? Waar vind je ten diepste je houvast Abram? In Izaäk, of in Mij…? Gaat het je om wat ik geef? Of gaat het je om mijzelf Abraham?

Hier ben ik

Hier ben ik, had Abraham gezegd. En dat blijft Abrahams houding dit hele hoofdstuk. Hier ben ik. En het volgende dat we lezen is: En Abram ging op weg naar de plaats waarover God had gesproken en hij neemt een ezel mee, twee knechten, wat vuur en hout en Izaäk.

Izaäk

Ik heb lang gedacht dat Izaäk hier nog een kind is. Hij wordt in dit hoofdstuk steeds ‘jongen’ genoemd. Maar dat Hebreeuwse woordje kan ook duiden op een jonge ongetrouwde man. En op Joodse afbeeldingen van dit verhaal wordt Izaäk afgebeeld als een volwassen jongeman, sterk genoeg om zelf het hout voor het offer op zijn schouders te dragen.

Rekensom

Joodse uitleggers maken hierbij de volgende rekensom: In het volgende hoofdstuk, Genesis 23, zal Sara sterven op de leeftijd van 127 jaar. Omdat Sara 90 was toen Izaäk werd geboren, moet Izaäk op het moment van Sara’s overlijden dus zo’n 37 jaar oud zijn geweest. En dat kan dus ook heel goed ongeveer zijn leeftijd zijn geweest als de Heer Abraham roept om naar de berg Moria te gaan.

Vader en zoon samen

Als we deze gedachtegang volgen krijgt het verhaal een wat andere lading. In de Hebreeuwse traditie is een man tot zijn dertigste verplicht om zijn ouders te gehoorzamen. Na zijn dertigste mag hij voor zichzelf besluiten. Izaäk heeft er dus ook echt zelf voor gekozen om zijn vader te gehoorzamen. Abraham zegt: hier ben ik, en als Abraham Izaäk vraagt om met hem mee te gaan zegt Izaäk kennelijk hetzelfde: hier ben ik. Zo gingen zij samen lezen we dan ook, vader en zoon, samen één in een zelfde vertrouwen, samen vanuit de houding: hier ben ik…

Onderweg

Uit dat gesprekje onderweg proef je iets van de vertrouwensband, de geloofsband ook tussen vader en zoon. Vader.. Hier ben ik mijn jongen. Vader: we hebben hout en vuur, maar waar is het offerdier? God zal zien jongen. God zal zelf wel zorgen voor een offerlam, mijn jongen. En dat is op dat moment ook voor Izaäk genoeg. God zal zien, God zal zorgen. En dan lezen we opnieuw met nadruk: En sámen gingen ze verder.

Izaäk bereid

Samen zijn ze aangekomen op de plaats waarover God had gesproken. En vanaf dat moment wordt iedere handeling nauwkeurig en precies beschreven zoals in een film, Een cruciale scene, die in slow motion, met vertraging wordt getoond. Abraham stapelt de ene kei op de andere en bouwt zo een altaar. Dan schikt hij het hout en moet er het moment zijn geweest waarop Izaäk zonder een woord te zeggen zijn handen uitsteekt en zich laat binden. Hier ben ik, bereid om te doen wat zijn vader van hem vraagt. Bereid om als het moet zijn eigen leven neer te leggen.

Terug ontvangen

In de Hebreeënbrief lezen we dat Abram heeft overwogen dat God bij machte was om Izaäk zelfs uit de doden op te wekken. En dat is eigenlijk ook wel wat er gebeurt. Abram en ook Izaäk leggen hier hun hele leven, hun hele bestaan, hun hele toekomst op het altaar en daarmee in de hand van de Heer. En ze zullen het uit Gods hand ook weer terug ontvangen.

Spanning in de hemel

In de hemel heeft men met spanning toegekeken. Drie dagen hebben ze Abraham gevolgd. Wellicht heeft iedere keer als Abraham naar Izaäk keek, God zwijgend naar zijn eigen enige, geliefde zoon gekeken? En als Izaäk zijn handen uitstrekt, zich laat binden en op het altaar gaat liggen, is er wellicht even een blik van verstandhouding geweest tussen de hemelse vader en zijn zoon?

Tussenbeide

En als dan Abraham zijn arm opheft met daarin het mes, roept de Engel van de Heer: Abraham! Abraham! En opnieuw en voor de derde keer klinkt het uit de mond van Abraham, hier ben ik: Raak de jongeman niet aan, doe hem niets, want nu weet ik dat je ontzag voor God hebt. Je hebt mij je zoon, je enige niet willen onthouden. De engel van de Heer, wordt ook wel gezien als de zoon van God. Hem die wij nu kennen als Jezus. Hij is het die hier tussenbeide komt. Hij houdt Abraham en Izaäk hier tegen om straks zelf een stap naar voren te doen. En eigenlijk ook te zeggen: hier ben ik, ik zal straks mijn leven geven voor mijn vrienden.

De Heer zal worden gezien

Als teken daarvan is daar ineens dat ram, verward in de struiken, dat even later op het altaar ligt. Abram en Izaäk hebben daar nog even gestaan, daar bij dat altaar op de berg Moria, op de plaats waarover God had gesproken. De plaats krijgt nu een naam, Jehova Jireh. Je kunt dat vertalen als: De Heer zal zien. Of: de Heer zal voorzien. Je kunt het ook vertalen als: De Heer zal worden gezien. Vandaar dat men tot op de dag van vandaag zegt: Op de berg zal de Heer gezien worden.

Op de berg

Later zal David diezelfde plaats kopen en Salomo zal er de tempel bouwen. Op de berg zal de Heer worden gezien. Nog weer later zal Jezus er zich later binden, bespot en geslagen worden en op die heuvel sterven aan een kruis. Vanaf dat kruis klinkt een machtige doordringende roep: Hier ben ik….Het lam van God dat de zonden van de wereld wegdraagt. Op de berg zal de Heer worden gezien.

Gods hart

Waarom dit alles nodig was? God wil weten wie in Abrahams hart de eerste plaats heeft. Maar je krijgt de indruk dat God ook aan zijn vriend Abraham wil laten zien wat er in Zíjn hart is. Hem wilde inwijden in wie Hij zelf was. Hem een vergezicht geven van wat Hij zou gaan doen op diezelfde plaats, op de berg van de Heer. Zijn enige geliefde zoon en met hem zichzelf weggeven als een machtig en ultiem gebaar: Hier ben ik…. Mijn lichaam gebroken voor jullie, mijn bloed vergoten voor jou.

Hier ben ik

En dat mogen we zo meteen gedenken en vieren hier aan de tafel van Heer. En als wij onze plaats hier in nemen, zeggen we eigenlijk ook van onze kant: Heer, hier ben ik, U behoor ik toe. Voor U leef ik. Aan U vertrouw ik mij toe. Met mijn verleden, met mijn heden en ook met alles wat de toekomst mij brengen zal.


Presentatie: